DaVinci's spelletjes

Spelen en leren horen bij elkaar! 

Op deze pagina geven we je speluitleg voor DaVinci's kaartspelen. Tevens geven we je tips en suggesties voor andere spellen die je met je klas kunt gaan doen.

Wil je meer weten over DaVinci’s spelletjes? Mail dan naar info@davinciacademie.nl, volg onze Facebook-pagina en schrijf je in voor de maandelijkse DaVinci nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de nieuwste spelletjes!

Wij wensen je veel speelplezier.

Spelletjes voor binnen

DaVinci's kaartspel

In het kaartspel staat de uitleg voor het spel kwartet. Maar je kunt ook allerlei coöperatieve spelletjes spelen met dezelfde kaarten. Hier staan er een paar op een rij. Spelvorm 3 en 4 zijn ook geschikt voor thuis.

Spelvorm 1:

De leerkracht maakt 8 groepjes van tafels en verdeelt de kwartetten over de 8 groepen. Bij elk groepje staan maximaal 4 stoelen (bij 32 kinderen) (of 3 stoelen bij 24 kinderen). Op elke groep staat een bordje met het onderwerp. De kinderen kiezen een plek op basis van de beschikbare stoel, het onderwerp en/of de groepsgenoten. Ieder kind pakt één kaart en leest deze zacht voor zichzelf. Het kind leest het kaartje herhaaldelijk en vat de tekst in drie of vier woorden of één zin (of een tekeningetje) samen. Deze woorden of zin noteert het kind op de placemat die in het midden ligt. (Bij 3 spelers mag de eerste die klaar is ook de vierde kaart uitvoeren.) Als iedereen klaar is, presenteren de groepsleden om de beurt hun kaart, lezen deze voor en laten ze zien wat ze als essentie hebben genoteerd. Iedereen legt zijn kaart in het eigen vak op de placemat. Dan wordt de placemat een kwartslag gedraaid. De kinderen lezen de nieuwe kaart herhaaldelijk en lezen de samenvatting op de placemat. Als ze de tekst uit hun hoofd kennen, leggen ze hun duim op de rand van de tafel. Als iedereen de duim op de rand van de tafel heeft gelegd, wordt de placemat nog een kwartslag doorgedraaid. Iedereen herhaalt de opdracht met deze derde kaart. Als weer iedereen de duim op de rand van de tafel heeft geplaatst, wordt de placemat voor de laatste keer doorgedraaid. De opdracht herhaalt zich nog eenmaal met de vierde kaart. Als alle duimen weer aan de rand van de tafel liggen, worden de placemat en de vier kaarten op de kop gedraaid. Wie kan alle vier begrippen met tekst uit zijn hoofd opzeggen? Diegene laat het horen en de rest luistert. Wie kan het ook? Ook die mag dit laten horen. Je mag hulp vragen aan je groepsleden als je iets niet meer weet. Als jullie alle vier zijn geweest, mogen jullie bedenken wat jullie willen gaan maken of doen. Het moet iets te maken hebben met het onderwerp van de kaartjes. Deze werkvorm kan acht weken worden gespeeld! 

Opbrengsten: spelend leren, interactie over wat je gaat leren, sociaal leren, je helpt elkaar, het onderwerp geeft houvast en kapstok, je oefent het lezen en het begrijpend lezen, je oefent het presenteren, zowel auditief als visuele ondersteuning, je oefent in leren, je oefent het onthouden, je oefent het samenvatten.

Spelvorm 2:

De leerkracht legt de vier kaartjes van één onderwerp bij elkaar op een kruk. Er komen vier kinderen rond de kruk staan. Iedereen pakt één kaart en leest deze herhaaldelijk in zichzelf door. Als het kind de tekst uit het hoofd kent, zoekt hij een ander kind op. Hij leest zijn kaartje herhaaldelijk voor. Als het andere kind de tekst kan onthouden en terug kan vertellen, geeft hij zijn kaartje aan dit kind. Nu wisselen ze om. Het andere kind leest zijn kaartje herhaaldelijk voor. Als hij de tekst kan onthouden en terug vertellen, krijgt hij dit kaartje. Ze gaan nu uit elkaar en zoeken allebei een ander kind uit het groepje en herhalen dit spel net zolang tot ze alle vier de kaartjes hebben gehad. Dit spel kunnen ze acht weken herhalen!

Opbrengsten: spelend leren, interactie over wat je gaat leren, sociaal leren, je helpt elkaar, het onderwerp geeft houvast en kapstok, je oefent het lezen en het begrijpend lezen, je oefent het presenteren, zowel auditief als visuele ondersteuning, je oefent in leren, je oefent het onthouden.

Spelvorm 3:

De leerkracht kiest tien kaartjes. De leerkracht (of een kind) leest de beschrijving van één kaart. Wie kan het woord raden? Wie het juist geraden heeft, krijgt het kaartje. Als de tien kaartjes zijn geraden, mag het kind met de meeste kaartjes zijn kaartje voorlezen. Wie kan het woord raden? Wie het juist geraden heeft, krijgt het kaartje. Dit kan eindeloos worden herhaald. Wie het kaartje al een keer geraden en gekregen heeft, mag niet meer mee raden. 

Opbrengsten: spelend leren, veel herhaling wordt ingebouwd, je oefent het onthouden. 

Spelvorm 4:

De leerkracht leest een kaartje voor. Kinderen maken zelf een tekening bij het kaartje. De tekst en de tekeningen worden verzameld in een muurkrant. 

Opbrengsten: Kinderen met tekentalent mogen laten zien wat ze kunnen. Ze krijgen van de groep waardering voor hun talent.

Spelletjes voor buiten

Vikingspel

De 4 elementen

Verhalend kader

De hamer van Thor ligt in het midden van Doodshoofdeiland, beschermd door de vier oerelementen. Rondom het eiland woeden hevige stormen (lucht) en de zee is bezaaid met draaikolken (water). De oever van het eiland wordt beschermd door een metersbrede muur van vuur (vuur) en het eiland zelf bestaat voor het grootste deel uit drijfzand (aarde). Om de hamer te bereiken, moeten de leden de vier oerelementen overwinnen.

 

Spelverloop

De leden worden ingedeeld in kleine groepen. Elke groep krijgt een kaartje van het Doodshoofdeiland (bijlage). Op tien posten op het op het terrein kunnen ze opdrachten doen en wanneer ze die met succes volbrengen, mogen ze met een dobbelsteen gooien. Het aantal ogen wordt door de leider op de post op hun kaart afgestreept van de af te leggen weg. Ze komen echter vier keer een barrière tegen op de kaart. Waneer ze deze bereiken, gaan ze naar de centrale post in het midden van het terrein, waar ze een uitdaging i.v.m. het oerelement in kwestie moeten aangaan:

  • Lucht : één persoon van de groep moet over sjorpalen die door de andere groepsleden vastgehouden worden een afstand van 20 meter door de lucht afleggen
  • Water : met goten moeten de groepsleden van een emmer water, die op 3meter hoogte leeggegoten wordt, minstens de helft opvangen in een andere emmer die ongeveer 10 meter verder staat
  • Vuur : in de tijd dat een vuurstokje opbrandt, moet een houten balk met een bijl doorgehakt worden
  • Aarde : de hele groep moet met behulp van een schop onder een sjorbalk kruipen die tegen de grond vastgezet is.

Als de groep in de uitdaging slaagt, kunnen ze gewoon verdergaan. Lukt dit niet, dan moeten ze een omweg maken van een tiental vakjes (rood). De groep die als eerste het midden van het eiland en dus de hamer bereikt, wint het spel.

Materiaal

  • grote dobbelsteen
  • kaartje
  • sjorpalen
  • 2 emmers
  • vuurstokjes
  • houten balk
  • bijl
  • schop
  • hamer

Bron: https://nl.scoutwiki.org/De_4_elementen_(spel)